Telkens als ik hoorde dat er weer eens een valpartij(tje) in een van de vele jakkerende trainingsploegjes had plaatsgevonden, dacht ik: ‘Tja, daar heb ik gelukkig als solofietser geen last van’.
Als amateur heb ik tussen mijn 18de en 38ste levensjaar ongeveer 1500 criteriums overal in den lande gereden en daarna hoofdzakelijk op regionaal (club)niveau geacteerd als veteraan. Natuurlijk ben ik in dit actieve fietsleven diverse malen gevallen, maar altijd met niet meer dan schaafwonden en soms kneuzingen als gevolg. Enerzijds is dit geen verdienste, maar anderzijds is het ook niet altijd ‘geluk’ geweest, want wel of niet vallen is wel degelijk beïnvloedbaar. Het is volgens mij geen toeval dat sommige wielrenners ‘altijd’ bij een valpartij betrokken zijn.
In 2008 (64ste levensjaar) heb ik overigens mijn 48ste KNWU-licentie thuis ontvangen.
Dat betekent ongeveer 600.000 fietskilometers, ofwel vijftien maal de aarde rond en desondanks nog nooit in een ziekenhuis terechtgekomen, een botbreuk opgelopen, gesigneerd door operatielittekens, of een hechting in mijn vlees gekregen. Daaraan is nu een einde gekomen en dat geeft in deze Terminale Fase van het Aardse Fietsbestaan mijn ‘Erelijst’ uiteindelijk toch nog enige allure in vergelijking met de talloze uitslagencoureurs, waar ik vanaf 1961 mee gefietst heb, want vrijwel iedereen die zo lang fietst als ik, heeft wel eens een meer of minder ernstige kwetsuur opgelopen.
Ik heb na al die jaren nu dus ook een nieuwe ervaring opgedaan en wil die de lezer niet onthouden. Wellicht dat bepaalde onderdelen in mijn relaas de lezer bekend voorkomen.
Als deelnemer aan wedstrijden pedaleer ik de laatste twintig jaar hoofdzakelijk in clubverband nog op Sloten (Wielervereniging Amsterdam) en WheelerPlanet (Wielervereniging HSV de Kampioen te Spaarndam) en ook daar kon ik de diverse voorkomende valpartijen vrijwel altijd ontwijken.
Soms door geluk, maar vaak ook door snel te remmen en gevoelsmatig op de ‘juiste plek’ te zitten. Meestal is een valpartij niet te vermijden, maar vrijwel altijd kon ik tijdig reageren op geluiden van remmende renners. Als ik dan geremd had in verband met de groep duikelende renners, was mijn grootste angst meestal de renners achter mij, want de ervaring heeft mij geleerd dat zij vaak niet tijdig remmen en daardoor ‘blind’ op de gevallen renners inrijden. Dat komt omdat ze de voorafgaande signalen, zoals het inschuiven van het peloton als de op koprijdende renners ‘stilvallen’, niet begrijpen. Niet zelden zocht ik een uitweg langs, of over gevallen renners en dan hoorde ik daarna nog diverse achterop komende renners op de groep knallen. Het zijn geluiden die voor altijd in mijn belevingswereld liggen verankerd. Kortom, een valpartij is soms te vermijden, maar het blijft een feit dat je als wielrenner of gewone fietser er desondanks vaak toch bij betrokken raakt. Daardoor zijn de gevolgen en de naweeën van schaafwonden tot soms op het bot mij bekend. Het hoort bij het fietsen op welk niveau dan ook.
Het clubrittenseizoen 2008 ben ik een beetje laat begonnen.
Enerzijds door de slechte weersomstandigheden, want rijden in regen en stormachtige wind heb ik allemaal wel gehad en anderzijds omdat mijn nieuwe fiets, die ik fasegewijs bij elkaar harkte, nog niet gereed was. Mede omdat er goed weer werd voorspeld, had ik mij als doel gesteld op zaterdag 12 april mijn eerste clubrit te gaan rijden op Sloten en de dag erna op WheelerPlanet.
Vrijdagochtend 11 april monteer ik de laatste onderdelen ( titanium/carbon Time pedalen) op mijn fiets en ga ik mijn nieuwe (carbon) fiets uittesten. Dan slaat het noodlot toe...
De route gaat via de Hoofdvaart naar de ringvaart, alwaar ik aan de Lisserdijk traditiegetrouw een daar staande ezel (zie editie 2008 – pagina 74) worteltjes en stukjes appel geef. Onderweg stop ik enkele malen om mijn schoenplaatjes en derailleur goed af te stellen. Zoals altijd rijd ik in een slakkengang, geniet van het mooie weer en mijn nieuwe fiets (Reus), terwijl de wielen met hoge carbonvelgen en Vredestein tubes(!) een fantastisch voorjaarslied zingen.
Ik heb mijn fiets geheel eigenhandig afgemonteerd, omdat ik Meester wil zijn over mijn Fiets en de Fiets geen Meester mag zijn over mij. Ik heb zojuist het stelschroefje van mijn achterderailleurkabel nog even bijgesteld en kijk naar beneden naar het achtertandwiel of de ketting wel goed spoort. Zonder dat ik er erg in heb, wijzigt mijn rechte lijn zich daarbij in een licht naar rechts afwijkende lijn en ineens lig ik op straat en houdt het gezang van mijn carbonvelgen abrupt op. Ik heb een geparkeerde auto aan het uiterste kantje van de achterbumper geraakt.
Ik voel een helse pijn in mijn linkerbeen, maar die wordt verdoofd door het instinct om mijn fiets te pakken. Dus sta ik op en constateer dat mijn linkerbeen ‘iets korter is geworden’. Als ik naar beneden kijk, zie ik dat mijn voet dwars, ofwel haaks op mijn onderbeen staat en aan de linkerkant van het onderbeen doet een stuk bot zijn best om door de wielersok heen een uitweg te zoeken.
Bloed sijpelt tevens vanuit diverse kleine, onschuldige gelaatsbeschadigingen over mijn lippen.
Er komen omstanders bij en het enige waar ik op let is: ‘Mijn Fiets’. Verhalen over renners die na een valpartij en opname in het ziekenhuis hun fiets daarna nooit meer terug hebben gezien, kwellen mij en hebben een verdovende uitwerking op mijn pijngevoel. Een man draagt ‘Mijn Fiets’ weg en zijn huisnummer 619 wordt vanuit een verduisterd onderbewustzijn voor eeuwig geregistreerd.
Er komt een ziekenauto vanuit het nabij gelegen Hoofddorp aanrijden en ik word op een brancard gelegd en de ambulance ingeschoven. Ik heb het idee een eindeloze tunnel in te gaan. De ziekenbroeder stelt een aantal vragen en daarna vraagt hij mij mijn raceschoen uit te doen. Ik heb mooie nieuwe witte Sidi schoenen aan en het lukt mij niet om de sluiting te ontkoppelen.
Dan komt er een grote schaar te voorschijn en de schoen wordt opengeknipt. Dag schoen! Hij betast de enkel en vraagt of het pijn doet, maar ik voel niets, want ik ben nog steeds met mijn gedachten bij huisnummer 619 en programmeer dat in mijn brein met het ezelsbruggetje ‘soixanteneuf plus 1’. Zijn collega maakt naar aanleiding van de diagnose aantekeningen en ik hoor iets over een ‘hoge pijngrens’ mompelen.
Ik word blijkbaar al voorbereid voor de operatietafel en trek op verzoek van mijn begeleider in de auto mijn shirt met lange mouwen uit. Er vallen stukjes appel en wortel uit de achterzak. ‘Nou, u eet wel erg gezond’, is de reactie van de broeder. Ik vertel dat ik regelmatig tijdens mijn trainingsritje een ezel te eten geef en hij kijkt lichtelijk meewarig naar zijn collega. Hij geeft een hoofdknikje en even later krijg ik een morfinespuit. Men is blijkbaar in de veronderstelling dat ik wartaal aan het spreken ben. Ik raak in een soort trance en onderga alles vanuit een roes. Er wordt een infuus in mijn arm aangebracht en de koersbroek wordt van mijn lijf geknipt. Pas dan merk ik dat zowel het kruis van de broek als het zweetshirt(!) aan de onderkant erg vochtig is. Dat kan niet veroorzaakt zijn door overdadig transpireren, want dat past niet in mijn fietsstramien. Ik besef dat de op mijn leeftijd al of niet latent aanwezige incontinentie zich door alle spanningen wel heel erg nadrukkelijk en acuut gemanifesteerd heeft. Ik kijk verontschuldigend en de broeder knikt begrijpend. Daarna krijg ik een vreemdsoortig hemd aan. Daar lig ik dan.
Nadat er in het ziekenhuis röntgenfoto’s zijn gemaakt, beland ik op een klein kamertje in afwachting van de komende operatie, want er is een drievoudige gecompliceerde enkelbreuk geconstateerd. Mijn allergie voor een mobieltje speelt me nu parten, want ik kan het thuisfront niet bellen.
De aanwezigheid van een medepatiënt brengt uitkomst. Ik vertel mijn vrouw met nadruk dat mijn fiets opgehaald moet worden aan de Lisserweg 619. (Schoonzoon Hans zou zich nog diezelfde avond over mijn fiets, die vrijwel geen schrammetje had opgelopen, ontfermen.) Mijn vrouw komt daarna via het openbaar vervoer, want ze heeft geen rijbewijs, aan mijn bed zitten. Ik ben klaar voor de operatie en betrap me erop dat ik nerveus ben en lichtelijk lig te schudden in mijn bed.
Na de operatie komt ’s avonds familiebezoek en ik onderga dit lijdzaam, want ik ben toch vooral bezig met het verwerken van mijn eigen ervaringen en mijn carbongedachten dwalen af. Ik reageer afwezig en maak mijn koosnaam Jan de Bok geheel waar. Ik heb blijkbaar niet voor niets een voorkeur voor de nukkigheid van bokken en de koppigheid van ezels. Ik geef nadrukkelijk te kennen dat ik op zondag geen bezoek wens, want dan wil ik in alle rust op de televisie kijken naar Parijs – Roubaix. Iedereen accepteert dat, want men kent inmiddels wel de hersenkronkels van De Bok.
Mijn kamergenoot is een juriste op leeftijd. Zij heeft haar heup gebroken en heeft ook nog diverse andere fysieke ongemakken. Samen bezitten we een bijzonder goed klikkende vorm van bizarre, zwarte galgenhumor. De samenspraak met haar zal ik nooit vergeten, zoals iedereen die ooit in een ziekenhuis heeft gelegen zich bepaalde medepatiënten – in positieve of negatieve zin – zal blijven herinneren.
Ik maak me er zorgen over dat ik nu waarschijnlijk gewassen zal worden door een van de vrouwelijke verpleegkundigen. De dag na de operatie komt ’s morgens vroeg een mij nog onbekende verpleegster de afdeling op en ik zit, hoewel dat helemaal nog niet is toegestaan, al met mijn beide benen buiten de rand van het bed en wek de illusie dat ik alles onder controle heb. ‘Oh’, zegt zij, ‘u kunt zich zelf wel wassen’ en zet een schaal met water, washandje en een handdoek op mijn tafeltje. Ik zie dat mijn tenen als gezwollen paarsgekleurde knakworsten onder het gips vandaan komen.
Na wat manueel gepoedel in het water, waardoor ik de indruk geef mij daadwerkelijk te wassen, ga ik weer snel met ‘mijn been omhoog’. De paarsheid van de tenen neemt af en de rust in mijn enkel neemt toe door de beter gereguleerde bloedsomloop.
Met in zijn slipstream een aantal verpleegkundigen komt de chirurg zijn gebruikelijke ronde maken langs de diverse zaaltjes. Ik besef dat ik een gewoon routinegeval ben en laat dat ook schertsend blijken in de vorm van: ‘Nou dokter, waren alle gevallen maar zo simpel als mijn breuk’. Het valt mij op dat hij met een al of niet gespeelde ernst mij wijst op de gecompliceerdheid van de breuk en dat ik het niet moet onderschatten. Ik had nog even het idee dat ik de naderende Fietsvakantieweek op Mallorca met het Team van Koos Tacx, alsmede een tiendaags verblijf in Frankrijk met vrouw, dochter, schoonzoon en kleinkinderen nabij de Mont Ventoux daadwerkelijk zou kunnen beleven, maar zijn uitleg zegt mij voldoende. De thuis op de werkbank al klaar liggende bergversnellingen kunnen weer opgeborgen worden. Grappig detail is overigens dat onder het ziekenhuispersoneel ook fietsmensen aanwezig zijn.
Mijn benen hebben een bruin/witte afscheiding daar waar de zon op het been schijnt en daar waar de koersbroek begint en uiteraard zijn ze onthaard. Een van de charmante (!) verpleegsters zegt: ‘U fietst zeker veel?’. Ik bevestig dat en er ontstaat een geanimeerd gesprekje, waaruit blijkt dat haar man het boekje Wielerexpress jaarlijks leest. Ik overweeg nog even om haar te vragen mij de volgende ochtend te wassen……
Naderhand zou ik contact hebben met verschillende mensen die mij bijna allemaal weten te vertellen dat een enkelbreuk slechts zes weken problemen geeft, maar dat je daarna weer gewoon kan fietsen. Sprookjes dus, want niet één enkelbreuk is hetzelfde.
Mij wordt na twee dagen gevraagd, of ik al mijn ‘ontlasting heb gedaan’ en ik antwoord dat ik nog geen aandrang heb. Na drie dagen begint mijn buik gevoelsmatig toch wel iets op te zwellen en de druk op de endeldarm neemt toe. Ik vertoon trouwens ook nog andere vreemdsoortige verschijnselen, want mijn kamergenote vraagt mij ‘s morgens of ik ’s nachts heb getelefoneerd met mijn schoonzoon Hans en dochter Nathalie over de Mont Ventoux en met Koos Tacx over de Fietsvakantie op Mallorca. Blijkbaar heb ik in mijn slaap liggen praten.
Ik heb tevens nachtelijke visioenen over het ‘op de pot zitten’, ofwel het onder mijn kont schuiven van een ‘steek’. Ik word ’s morgens vroeg wakker en de aandrang is ondraaglijk, maar ik weiger op het belletje te drukken. Heel stiekem laat ik mij uit bed glijden en hoor mijn kamergenote snurken.
Ik kruip langs haar bed en nader de gang.
Vlakbij, links in de gang is een douchekamer met toilet, maar daar tegenover is het kamertje van de nachtverpleging. Zij kunnen mij niet zien en ik doe al kruipend de toiletdeur open. Gelukkig piepen de deuren in dit nieuwe Spaarneziekenhuis in Hoofddorp (nog) niet. Ik kruip naar de WC pot, hijs mij op het toilet en slaak een onderdrukte zucht van verlichting wanneer een lawine van gebundelde afvalstoffen als een lavastroom mijn onderrug verlaat. Ik kijk nog even in de pot en de ‘bruine berg’ doet me denken aan de ‘bergen’ die wel eens door renners achtergelaten worden in omkleedgelegenheden, zoals clubgebouwtjes, waar de spoelgang van het toilet niet in staat is om de aandrang van soms honderd zich omkledende renners in een half uur door te spoelen. Het gevolg – althans zo herinner ik mij bepaalde situaties – was dan dat er een berg stront in de pot lag die bijna boven de rand uitkwam.
Na gedane arbeid kruip ik, zorgvuldig in de schaduw blijvend, terug naar mijn kamer en hijs mij in bed, maar ik kan de slaap niet meer vatten en zie door het ochtendgloren en hoor door geluiden op de gang de dag ontwaken.
Een patiënt van een andere kamer is blijkbaar naar het toilet gegaan en ik hoor hem zeggen: ‘Tjezus, heeft er vannacht een olifant op de pot gezeten?’
Pas dan realiseer ik mij dat ik door de logistieke spanningen blijkbaar vergeten ben om de WC door te trekken...
Cartoon: E. Zomer
Na vier dagen in het ziekenhuis, die ik als een heel aparte ervaring heb ondergaan, mag ik naar huis. Na thuiskomst geven meerdere mensen blijk van hun belangstelling voor mijn wel en wee en dat doet me deugd. Frappant is dat alles voor een ‘gehandicapte’ geregeld wordt. Mijn dochter wist me al in het ziekenhuis te vertellen dat Hans mijn computer vanaf de zolder beneden zou neerzetten, maar daar protesteerde ik gelijk tegen.Ik gebruik mijn computer namelijk niet als een vorm van vermaak, maar als een gebruiksmiddel voor de totstandkoming van Wielerexpress en het uitvoeren van administratieve werkzaamheden voor zoon Dennis en zijn compagnon Stefan ( zie de stukadoors- advertentie elders in deze editie). Wat heb ik aan mijn computer als alle randvoorwaarden, zoals archiefbescheiden, documenten, briefpapier etc. niet ter plekke aanwezig zijn. Ik speel – met alle respect voor diegenen die dat wel doen – geen spelletjes op mijn computer en het is voor mij niets meer of minder dan een communicatiemiddel, waarbij het toetsenbord mij vooral dient als de ouderwetse typemachine, maar die noemt men tegenwoordig een tekstverwerker.
Het eerste dat ik doe bij thuiskomst is naar mijn fiets hinkelen en mijn Vlaamse Reuzen begroeten. Daarna ga ik onderzoeken, of ik wel of niet op zolder kan komen. Diegenen die ooit het simpele huisje Zomerlust en de aldaar gevestigde zolder hebben bezocht, weten waarover ik spreek. Op de zolder kan zelfs ik niet overeind staan. Ik heb daar mijn eigen domein getimmerd in een ruimte die nooit als zolder voorbestemd was. Het is een locatie waar de georganiseerde chaos heerst en waar ik allerlei kleine archiefruimtes heb gemaakt. Een Anne Frankhuis in het klein. De opgang naar de zolder is daarmee in overeenstemming. Normaal heeft een zolder een toegang via een al of niet uitschuifbare trap, maar mijn zoldertje, waar jaarlijks Wielerexpress geboren wordt, heeft een unieke opgang. In de slaapkamer was ooit een ingebouwde kast en in die kast heb ik 33 jaar geleden, samen met mijn vader een vaste trap naar de zolder gemaakt. Kortom, men bereikt de zolder pas door een kastdeur open te doen. De opstap naar de trap is om technische redenen ongeveer dertig centimeter. De ruimte is dus heel beperkt en toen journalist Jeroen Schmale van het AD destijds op mijn zoldertje een interview ( zie rubriek Recensies 2007 op www.wielerexpress.nl) afnam, kwam hij vanwege een behoorlijke corpulentie klem te zitten tussen trap en deur bij het naar beneden gaan vanaf de zolder.
De vraag is dus bij thuiskomst, hoe ik die opstap kan maken, want het is onmogelijk om het gehandicapte been als steunpunt te gebruiken. Ik doe de kastdeur open en word met een probleem geconfronteerd, want de opstap is groter dan ik aanvankelijk had gedacht. Dan ga ik als een soort Tarzan aan de bovenkant van de deur hangen en trek mijn benen op. Hierna draai ik mij in het trappengat en beweeg mij al zittend trede voor trede naar boven. Daar aangekomen kruip ik naar mijn stoel, ga de binnengekomen e-mails van de afgelopen dagen doorlezen en realiseer mij dat het ‘gewone leven op zolder’ door kan gaan.
Ik schik mij in mijn lot wat betreft de komende langdurige rustperiode op de bank en geef me daaraan over. Opmerkelijk is overigens dat menigeen eerder begaan is met het lot van mijn vrouw, dan met mijn lot. Mij blijkt namelijk dat ik als een nogal opstandig en bokkig mannetje te boek sta, dus waarschijnlijk om die reden beluister ik dat men niet mij als slachtoffer beschouwt, maar mijn vrouw. ‘Goh, nou zit je de hele dag met die Jan opgescheept’, zijn opmerkingen die al of niet met een zekere genoegzaamheid gemaakt worden.
Niets is overigens minder waar, want ik kan mezelf goed vermaken. Lezen is mijn hobby en daar is het de afgelopen jaren te weinig van gekomen, want juist mijn vrouw heeft altijd wel een klusje in huis voorhanden. Ik maak van deze tijd gebruik om af en toe met een rugzak naar zolder te gaan om daar allerlei oude archiefspullen vandaan te halen, waarvan ik ooit nog eens het idee had om die te lezen. Dat gebeurt nu eindelijk, dus is mijn kluistering aan de bank een heilzame en nuttige periode.
Er volgt een periode, waarbinnen ik de enkel absoluut niet mag belasten. Na zes weken mag dat grotendeels wel en kan ik weer een beetje rondhuppelen met krukken en na ruim twee maanden zit ik weer voor het eerst op de fiets. Dat alles staat echter in geen enkele verhouding tot de fysieke problemen die veel andere mensen met een enkelbreuk ondergaan. Het vastzetten van de enkel, dystrofie (groeistoornis), afstoten van ‘platen en schroeven’, of andere blijvende ongemakken zijn niet zelden het eindresultaat. Mijn enkel en mijn daarmee gepaard gaande fietsniveau wordt nooit meer wat het was, maar het had, gezien de gecompliceerdheid, ook anders kunnen verlopen. Door het fietsen loopt menigeen letsel op, in welke vorm dan ook, en ik heb het voorrecht om mijn ervaringen via mijn boekje van me af te schrijven en wellicht dat sommige lezers in mijn verhaal iets herkennen.
Ikzelf zal, als ik iemand met krukken zie lopen, daar niet meer zomaar achteloos aan voorbijgaan, want ik heb aan den lijve ondervonden hoe gehandicapt een mens is door een simpele enkelbreuk, ook al heet die dan gecompliceerd. Maar er zijn veel ernstiger vormen van gehandicapt zijn. Het naar de WC gaan is voor menig gehandicapte een probleem, het douchen een nog groter probleem en het verplaatsen is ook moeilijk. Ik begrijp nu pas hoe echt gehandicapte mensen zich voelen en dat onderga ik als het grootste leerproces van deze enkelbreuk. Ik heb er veel van geleerd in alle opzichten en die ervaringen sieren nu mijn Erelijst die tot op heden blanco was. Toen er verleden jaar op de televisie een valpartij in het profpeloton plaats vond, waarbij je de ‘botten kon horen kraken’, vroeg een van mijn kleinkinderen: ‘Wat heeft u gebroken als u wel eens viel?’ Ik moest hem teleurstellen en hij keek mij aan met een blik van: Nou, dan ben je ook altijd maar een krabber geweest. Ik heb nu eindelijk erkenning afgedwongen en ‘hoor erbij’.
Het is eind juni als de behandelend chirurg mij na een controlebezoek in het Spaarneziekenhuis, toestemming geeft om de ‘ketting weer strak te houden’. Ik fiets na thuiskomst nog die dag hetzelfde rondje als op 11 april. De inmiddels bloeiende en wuivende gewassen in de altijd mooie Haarlemmermeerpolder zingen een mooi lied. De auto die ik ruim twee maanden geleden schampte, staat weer op dezelfde plek bij huisnummer 619.
Ik fiets langs de Lisserdijk en ben benieuwd of de Ezel mij nog zal herkennen. Tot mijn verbazing staat hij er niet meer.
Bij navraag bij de betreffende boer krijg ik te horen dat de Ezel in alle rust is overleden.
Hij at niet meer...
Lees verder van blz. 14 tot en met blz. 19 in Wielerexpress 2009.
Wat een hilarisch stukje!
Uw ongeval staat ook in mijn geheugen gegrift, ik ben nl. de bewoonster van Lisserweg 619. Ik was thuis toen het gebeurde, mijn man (ook een fervent wielrenner en trotse bezitter van een carbon fiets) ging net de deur uit om (op zijn racefiets) naar het werk te gaan. Ik ging naar boven en hoorde een vaag tumult op straat. Toen ik uit het raam keek zag ik mijn buren van nr. 617, mijn man op de fiets en u zat op een tuinstoel achter onze auto en stond (voor zover ik kon zien uit het raam) een praatje te maken. Ik dacht nog, dat is vreemd? Wie gaat er nu op een tuinstoel midden op straat, achter onze auto een buurtpraatje maken? Dus ben ik ook naar buiten gegaan en toen begreep ik dat u gevallen was en uw fiets lag inderdaad op straat. Mijn man moest echter naar zijn werk en kon niet langer blijven.
Mijn buurman had voor u een tuinstoel gepakt opdat u kon zitten want algauw zag ik dat uw voet naast uw been stond. Dat viel in eerste instantie niet eens op, want u zat gewoon met uw ene been over het andere been geslagen en heel gemoedelijk een praatje te maken (?!). Alleen het bijbehorende kopje koffie in uw hand ontbrak nog, zullen we maar zeggen...
Het was mijn buurman die vervolgens uw fiets oppakte en bij ons in de garage heeft gezet om veilig te stellen (we kennen als geen ander de waarde van zo'n fiets!). Nadat ik uw vrouw heb gebeld (en u het zelf dus kennelijk ook nog heeft doorgegeven) heeft uw schoonzoon bij ons uw fiets opgehaald.
U had het in die zin 'getroffen' om de auto van een collega wielrenner te raken!
Vervolgens kwam eigenlijk al snel de politie en de ambulance en de rest.... nou ja u kunt het (gelukkig) met de nodige humor in geur en kleur navertellen ;-)
Het snot, wat bloed op de achterkant van de auto en op de straat hebben we weggespoeld met een emmer water, als je heel goed kijkt zie je nog een (heel) licht deukje, maar dat koesteren we als herinnering aan u ;-)
We zijn blij dat alles weer helemaal is goedgekomen!
Met vriendelijke groet,
Michele en Bjorn Gunderson
Michele en Bjorn Gunderson uit Lisserbroek (03-12-09)